Waarom ik over daders schrijf (zonder er één te willen worden)

Er is een misverstand dat ik graag meteen de deur uit begeleid. Liefst vriendelijk, maar resoluut, zoals een bezoeker die zijn schoenen op de zetel wil leggen.

Als ik veel schrijf over daders, dan is dat niet omdat ik droom van geweld. Niet omdat ik “inspiratie” haal uit wat iemand een ander aandoet. En ook niet omdat ik ergens diep vanbinnen een donkere ambitie koester om ooit zelf de grens over te gaan.

Integendeel.

Ik schrijf erover omdat ik het niét kan vatten. Omdat het me blijft haken, krabben, terugroepen.

Hoe kan een mens zover gaan dat hij beslist dat iemand anders geen toekomst meer verdient?

De dood is voor de meesten iets wat je wegduwt

Voor veel “normale” mensen is de dood geen thema waar je gezellig rond gaat zitten. De dood is ruw. Definitief. Onhandelbaar.

Er zijn mensen die al wegdraaien bij een klein beetje bloed. Die wit worden als er iemand zijn vinger snijdt. Die een film pauzeren omdat het te veel is, te echt, te dichtbij. Dat lijkt mij logisch. Het is een soort ingebouwde rem: dit is gevaar, dit is niet oké, ga weg, stop.

En dan is er een ander soort mens. Een mens die niet wegkijkt, maar dichterbij komt. Die niet afremt, maar versnelt. Die niet denkt “stop”, maar “meer”.

En dát verschil… dat is waar mijn hoofd telkens opnieuw tegenaan loopt.

Waarom heeft de ene mens een alarmbel die loeit bij het minste, terwijl de ander het alarm uitschakelt, de deur op slot doet, en doorgaat alsof het niets is?

Mijn fascinatie begon niet met sensatie, maar met verwarring

Vroeger keek ik veel naar Investigation Discovery. Daar zag ik de meest afschuwelijke dingen passeren. Niet in de zin van gratuit spektakel, maar in de harde realiteit van menselijke keuzes.

Mensen die hun partner vermoordden. Hun ouder. Hun broer of zus. Een vriend. Iemand die je normaal gezien beschermt, koestert, liefhebt. Mensen die in dezelfde week nog samen aten, samen lachten, samen “ik zie u graag” zeiden.

En dan, plots, is diezelfde persoon degene die het leven afneemt.

Dat blijft voor mij één van de meest onbegrijpelijke breuken die er bestaan. Niet alleen het geweld zelf, maar de overgang. De klik.

Hoe kan iemand de ene dag zeggen “Ik zie u graag” en de andere dag beslissen dat die persoon mag verdwijnen?

Ik zoek geen excuus, ik zoek een verklaring

Laat me dit heel duidelijk zeggen, want dit is belangrijk.

Begrijpen is niet goedpraten.
Kijken is niet bewonderen.
Onderzoeken is niet aanmoedigen.

Ik schrijf over daders omdat ik wil snappen hoe een mens zichzelf zover krijgt. Welke denkfouten, welke rechtvaardigingen, welke innerlijke constructies er gebouwd worden tot iemand op een punt komt waarop hij denkt: dit is toegestaan.

Sommige daders zijn impulsief, chaotisch, opgejaagd door woede, middelen, paniek. Anderen zijn berekend en koel, alsof empathie een taal is die ze nooit geleerd hebben spreken. Soms speelt macht een rol, controle, jaloezie, vernedering, rancune. Soms is het een opeenstapeling van kleine verschuivingen, tot de werkelijkheid niet meer aanvoelt als werkelijkheid.

En ergens in dat web zit de vraag die ik blijf herhalen, in honderd varianten:

Wat gebeurt er in een mens dat hij een ander mens ontmenselijkt?

Omdat het ook iets zegt over ons

Wat mij misschien nog het meest raakt, is dat het zelden begint met “ik ben een monster”.

Het begint vaak met iets dat voor buitenstaanders bijna banaal lijkt: gekrenkte trots, angst om verlaten te worden, controle die wegglijdt, een gevoel van onrecht, een ego dat geen “nee” verdraagt. Het zijn menselijke emoties, maar dan uitvergroot, verdraaid, gevoed, totdat ze gevaarlijk worden.

En dat maakt het zo confronterend.

Niet omdat “iedereen het zou kunnen”, dat geloof ik niet. Maar omdat het ons dwingt te kijken naar de dunne lijn tussen menselijkheid en de afgrond. Naar de manieren waarop iemand zichzelf toestemming kan geven. Naar hoe sommige omgevingen, relaties of patronen het vuur aanwakkeren in plaats van blussen.

Ik schrijf om die lijn zichtbaar te maken. Omdat wat je ziet, beter te herkennen is. En wat je herkent, is soms te stoppen vóór het ontspoort.

Schrijven als een lamp in een donkere kamer

Mijn verhalen zijn geen liefdesbrieven aan geweld. Ze zijn een lamp. Soms fel. Soms genadeloos. Soms ongemakkelijk.

Ik wil in die donkere kamer kunnen staan en zeggen: kijk, dit is wat er gebeurt als een mens zichzelf boven alles plaatst. Dit is wat er gebeurt als empathie verdwijnt. Dit is wat er gebeurt als iemand zijn eigen pijn gebruikt als vergunning.

En tegelijk is het ook mijn manier om vat te krijgen op iets wat anders alleen maar chaos is.

Want eerlijk? Het idee dat zoiets zomaar kan gebeuren, dat een mens zomaar kan beslissen dat een ander niet meer mag ademen, dat maakt mij bang. En met angst doet mijn hoofd maar twee dingen: weglopen of begrijpen.

Ik ben duidelijk geen wegloper. Ik ben eerder het type dat met een zaklamp terugkomt, vloekend, maar toch terug.

Waarom ik blijf schrijven

Omdat er vragen zijn die niet verdwijnen door ze te negeren.

Omdat het me niet loslaat hoe iemand verandert in iemand die niet meer terugkijkt.
Omdat ik wil begrijpen hoe liefde kan omslaan in bezit.
Hoe woorden kunnen omslaan in daden.
Hoe “ik zie u graag” kan bestaan in dezelfde mond als “ik maak u kapot”.

En omdat ik geloof dat verhalen een manier zijn om de wereld iets eerlijker te bekijken. Niet mooier. Niet zachter. Maar scherper.

Niet om te choqueren. Wel om te doorgronden.

Dus nee, ik schrijf niet over daders omdat ik ze wil worden.

Ik schrijf over daders omdat ik wil begrijpen hoe je er één kan worden.
Zodat ik, en misschien ook jij, de signalen beter zien.
Zodat de vraag “hoe kan iemand dat doen?” niet alleen een kreet blijft, maar een zoektocht.

En omdat ik, op mijn manier, liever woorden gebruik dan geweld.