Ik zet de schermen uit,
maar niets in mij
weet hoe je stilvalt.
De kamer dooft,
maar mijn hoofd
brandt onvermoeid door.
Gedachten dwalen rond
als kinderen zonder toezicht,
trekken laden open,
strooien vergeelde foto’s uit,
fluisteren zinnen
die nooit gesproken zijn
maar wel vastgekleefd zitten
aan mijn muren.
Ik lig stil,
alsof ik slaap veins
voor mijn eigen hartslag.
Pas wanneer vogels
een schijn van ochtend maken,
zakt de spanning iets weg,
niet omdat het lichter wordt,
maar omdat vermoeidheid
zwaarder weegt
dan angst.