Onzichtbaar worden zonder weg te gaan

Soms heb ik het gevoel dat ik een talent heb waar niemand om gevraagd heeft.
Ik kan verdwijnen zonder de kamer te verlaten.

Niet spectaculair. Geen dichtslaande deur, geen dramatische exit.
Ik ben gewoon degene die langzaam oplost in de achtergrond. De stem die stilvalt. De stoel die gevuld blijft, maar waar niemand nog iets aan vraagt. De naam die niet spontaan in iemands hoofd opkomt, tenzij ze door een lijst scrollen.

En het vreemde is: een deel van mij heeft dat jarenlang zo gewild.

De kunst van klein blijven

Ik heb mij altijd klein gemaakt.
Om niet lastig te zijn.
Om niet te veel te zijn.
Om geen extra gewicht te zijn in een kamer waar iedereen al met zijn eigen zorgen zat.

Dus ik leerde mezelf inhouden.

Niet te luid lachen.
Niet te veel vragen.
Niet te vaak zeggen dat iets pijn doet.

Ik was degene die de stoelen recht zet, de koffie bijvult, luistert naar de verhalen van anderen en alleen kort knikt als iemand vraagt hoe het met  mij gaat. Mijn rol: handig, beschikbaar, niet storend.

Tot ik iets begon te voelen wat daar haaks op staat.

Verlangen naar één blik

Hoe harder ik probeerde onzichtbaar te zijn, hoe meer ik verlangde naar precies het omgekeerde. Niet naar spotlights of applaus, maar naar één blik. Eén iemand die denkt: jij hoort hier. Jij bent niet inwisselbaar.

Ik heb die honger veel te vaak in één persoon gelegd.

Een partner.
Een vriend.
Iemand op wie ik verliefd was of had kunnen worden.
Iemand die mij een keer echt aankeek, en waar iets in mij van besliste: jij. Jij moet het bewijs zijn dat ik besta.

Vanaf dan wordt alles gevaarlijk.
Een gelezen bericht zonder antwoord is geen kleine vertraging meer, maar een bevestiging. Een gemiste oproep is geen praktische misser, maar een bewijsstuk voor wat ik diep vanbinnen toch al dacht. Zie je wel. Ik ben weer te veel. Of net te weinig.

Het wordt een soort alles of niets.
Of jij ziet mij helemaal, of ik besta niet.

Waar het eigenlijk begint

Als ik eerlijk ben, weet ik heel goed waar dat vandaan komt.

Uit kleine momenten. Een kindversie van mij in een kamer vol volwassenen, die zich afvraagt of iemand haar zou missen als ze gewoon wegwandelt. Uit het gevoel dat anderen altijd voller in beeld stonden, in scherpere kleuren, terwijl ik ergens in de schaduw hing. Handig om iets aan te vragen, maar niet echt deel van het geheel.

Als je dat lang genoeg voelt, ga je trucjes ontwikkelen.

Je wordt behulpzaam.
Je wordt aangenaam gezelschap.
Je wordt degene die begrijpt, die aanvoelt, die alles opvangt nog voor het uitgesproken wordt.

En ergens hoop je dat iemand op een dag zegt: jij bent onmisbaar.

De trucjes van de schaduw

Die trucjes werken. Een stukje toch.
Mensen vinden het fijn dat je er bent. Ze zeggen dat je een goed hart hebt, dat ze met jou kunnen praten, dat je altijd luistert.

Maar geliefd zijn is iets anders dan verankerd zijn.

Mensen vallen niet uit elkaar als je er niet bent. Dat is gezond. Alleen voelt dat, als je jezelf maar net genoeg vindt zolang je nodig bent, als afwijzing. Alsof jouw afwezigheid niets verstoort.

Ik duw mezelf in de rol van schaduw en word dan boos dat niemand mij in het licht trekt.

En dan verschijnt er iemand.

De ene persoon die blijft kijken

Hij of zij blijft vragen hoe het echt met je gaat.
Onthoudt kleine dingen: hoe je je koffie drinkt, dat je bang bent in ziekenhuizen, dat je tegelijk graag in een hoek zit te kijken en kwaad wordt als niemand je iets vraagt.

Die ene persoon zegt je naam anders dan de rest. Alsof het geen toevallige combinatie van letters is.

Vanbinnen leg je dan alles daar.

Als jij mij ziet, dan ben ik echt.

Het probleem is dat geen enkele mens gemaakt is om de volledige bewaker te zijn van iemands bestaan. Hoe goed hij het ook bedoelt. Hoe hard hij zijn best ook doet. Vroeg of laat vergeet hij iets. Antwoordt hij te laat. Zegt hij het verkeerde op het verkeerde moment.

En dan breekt er iets in jou dat eigenlijk niet van hem is, maar van veel vroeger.

Uitbestede zelfzorg

Ik begin stilaan te zien wat ik dan doe.

Ik verdwijn zelf actief uit mijn leven.
Ik schuif mijn stoel naar de muur, hou mijn mening in, zeg dat het wel gaat, minimaliseer mijn pijn, maak mezelf licht en handig. Een soort servicepakket.

En tegelijk verwacht ik van één iemand dat die door al die lagen heen breekt en mij midden in de kamer neerzet. Met woorden, met aandacht, met blijvende herinnering.

Dat is uitbestede zelfzorg.
Hier, pak jij mijn bestaan maar vast. Ik vertrouw mezelf er niet mee.

Het is zwaar voor de ander, maar ook verstikkend voor mij. Want als die persoon struikelt, valt alles mee.

Voorzichtig anders: mezelf leren herinneren

De laatste tijd probeer ik iets anders. Heel klein. Heel wankel. Maar toch anders.

In plaats van te wachten tot iemand mij een plek geeft, probeer ik af en toe zelf een stip te zetten. Geen grootse daden, die hou ik niet vol. Maar kleine “ik was hier” momenten.

Een wandeling doen waar ik niemand over vertel.
Een zin opschrijven die alleen voor mij bedoeld is.
Een herinnering van de dag bewust vastpakken en tegen mezelf zeggen: dit was van jou. Jij hebt dit meegemaakt.

Niet als bewijs voor later.
Als bevestiging voor nu.

Het is minder romantisch dan jezelf volledig leggen in de handen van die ene persoon. Geen vuurwerk, geen drama. Het voelt meer als traag werk. De gom wegleggen. Een pen vastpakken. De lijnen een fractie steviger zetten.

Zien en gezien worden

Betekent dit dat ik geen mensen meer nodig heb die mij zien? Nee.
Ik blijf verlangen naar blikken. Naar iemand die mij een vaste plek in zijn hoofd geeft. Naar gesprekken waarin ik niet verdwijn zodra ik de kamer uit ben.

Het enige verschil is dat ik langzaam leer dat mijn bestaan niet mag afhangen van één hoofd.
Dat ik niet in stukken mag vallen zodra iemand even niet antwoordt.
Dat ik mezelf niet mag achterlaten op een plek waar alleen anderen mij kunnen ophalen.

Ik mag nog altijd bang zijn om vergeten te worden.
Ik mag nog altijd hopen dat iemand mij vasthoudt in zijn herinnering.

Maar tussen die momenten in, wil ik proberen mezelf iets meer te dragen.

Niet luid. Niet groots.
Gewoon genoeg om niet helemaal te verdwijnen zodra iemand zijn ogen even sluit.

Waarom ik dit opschrijf

Misschien is dat uiteindelijk wat ik met mijn verhalen en blogs doe.

Ik schrijf geen handleidingen.
Ik schrijf geen kant en klare oplossingen.
Ik schrijf flarden van wat het is om je te voelen zoals ik mij vaak voel. Niet helemaal hier, niet helemaal weg. Een leven in potlood, dat bij elke aanraking kan uitvegen, maar waar ik toch blijf proberen om opnieuw over dezelfde lijnen te gaan.

Voor wie zich hierin herkent.
Voor wie zich ook te vaak een schaduw voelt.

Maar, als ik heel eerlijk ben, eerst en vooral voor mezelf.
Om mezelf te oefenen in iets wat ik veel te lang alleen van anderen heb verwacht:

Ik zie je.
Ik zie mij.
We waren hier.