Er is een lange periode geweest waarin mijn woorden alleen bestonden in de marge.
In notitieboekjes met gekreukte bladzijden.
In kladversies waarvan ik dacht dat niemand ze ooit mocht zien.
Op een anonieme Instagrampagina waar ik veilig kon doen alsof het niet echt over mij ging.
Daar, in die kleine, afgesloten wereld, was ik schrijver én enige lezer tegelijk.
Als niemand het zag, kon niemand het slecht vinden.
Maar ook: als niemand het zag, kon niemand zeggen dat het misschien wél iets waard was.
De laatste maanden is daar iets in verschoven. Niet op één grote, moedige dag, maar in kleine momenten. Een screenshot dat ik eens durfde doorsturen. Een tekst die ik per ongeluk nog in mijn open tabblad had staan. Een zinnetje dat ik voorlas omdat het precies verwoordde wat ik niet hardop durfde zeggen.
En ineens waren mijn woorden niet meer alleen van mij.
De klik op “verzenden”
Ik merkte hoe onwennig het voelde om op “verzenden” te drukken.
Je zou denken dat het maar letters zijn, een paar alinea’s op een scherm. Maar voor mij voelde elke tekst als een stukje binnenkant. Alsof ik iemand uitnodigde om in mijn hoofd rond te lopen met hun schoenen nog aan.
Ik verwachtte vooral stilte. Of een reeks verbeteringen in rood. Of iets als:
“Ja, het is oké hoor,” met die toon waarin “oké” eigenlijk “niet echt mijn ding” betekent.
Maar dat gebeurde niet.
Er waren mensen die gewoon zeiden:
“Wow, dit is goed.”
Zonder handleiding. Zonder maar. Zonder voorbehoud.
Anderen stuurden lange stiltes terug, gevolgd door één zin:
“Dit komt binnen.”
Of:
“Ik moet dit nog eens herlezen.”
Er waren ook reacties die me bijna van mijn stoel deden vallen:
“Heb jij dit geschreven?”
Alsof het onmogelijk was dat dezelfde persoon die grapjes maakt aan de kassa of onnozele TikToks kijkt, ook dit op papier kan zetten.
En dan was er dat ene woord dat vaker viel dan ik had verwacht:
“Speciaal.”
Het gevaarlijke woord “speciaal”
“Speciaal” is een gevaarlijk woord.
Het kan klinken als een compliment: anders, eigen, uniek.
Maar het kan ook voelen als: vreemd, raar, ik weet niet wat ik ermee moet.
De eerste keer dat iemand mijn tekst “speciaal” noemde, wist ik niet of ik moest glimlachen of me verstoppen. Mijn reflex was meteen:
Zie je wel, ik schrijf gewoon raar. Dit is niet normaal. Dit is niet zoals “het hoort”.
Maar tegelijk bleef er iets knagen.
Wat als “speciaal” precies is wat ik altijd wilde zijn?
Niet doorsnee.
Niet grijs.
Niet hetzelfde verhaal dat je al duizend keer hebt gelezen.
Misschien was “speciaal” niet het afhaakwoord dat ik dacht, maar een aarzelende poging om te zeggen:
“Ik heb hier nog geen label voor, maar het raakt me.”
Reacties die blijven hangen
Wat me het meest verraste, was niet dat mensen het mooi vonden.
Het was dat sommige mensen zichtbaar onder de indruk waren.
De vriendin die zei:
“Je schrijft wat ik voel, maar zelf nooit gezegd krijg.”
De collega die even stil viel en daarna toegaf:
“Als ik eerlijk ben, wist ik niet dat jij dit in je had.”
De kennis die vroeg:
“Waarom heb je hier zolang mee gewacht?”
In die reacties vond ik iets wat nieuw voor me was: erkenning. Niet omdat ik altijd zo mijn best doe of sterk probeer te zijn, maar juist voor het moment waarop ik stop met sterk zijn en simpelweg opschrijf wat er allemaal in mij leeft.
Het voelde vreemd. Alsof ik na jaren oefenen stiekem een deur had opengezet waarvan niemand wist dat ze bestond, en er nu licht naar binnen viel.
De angst achter het delen
Natuurlijk was het niet alleen maar glorie en confetti in mijn hoofd.
Er zat ook angst.
Angst dat ze na de eerste tekst zouden zeggen: “Ah, oké, ik heb het nu wel gezien.”
Angst dat de volgende minder goed zou zijn.
Angst dat iemand ooit zou zeggen wat ik zelf jarenlang in stilte tegen mezelf heb gefluisterd:
“Wie denk jij eigenlijk dat je bent?”
Er waren ook momenten waarop ik spijt had dat ik een tekst had doorgestuurd. Dat ik mezelf betrapte op het checken van mijn gsm, op het herlezen van wat ik had gestuurd en op het zoeken naar fouten die ik opeens overal zag.
Maar dan kwam er weer een berichtje binnen.
Of iemand sprak er in het echt over, aan tafel, tussen twee andere onderwerpen door.
Niet als een verplicht compliment, maar als iets dat was blijven hangen.
En elke keer gebeurde hetzelfde:
Er zakte iets van mijn schouders.
Heel even.
Woorden horen in beweging te zijn
Wat ik vooral leer, is dit:
Woorden zijn gemaakt om te bewegen.
Zolang ze bij mij blijven, zijn ze veilig, maar ook beperkt. Ze troosten alleen mij, confronteren alleen mij, dagen alleen mij uit. Op het moment dat ik ze de wereld in stuur, veranderen ze van vorm. Ze worden een spiegel voor iemand anders, een vraag, een zachte duw in een richting die ik niet had kunnen voorspellen.
Dat is eng.
Maar ook precies waarom ik ben beginnen schrijven.
Want diep vanbinnen wil ik niet alleen maar notitieboekjes volschrijven die ooit in een verhuisdoos belanden. Ik wil dat mijn teksten ademen, botsen, besproken worden. Dat iemand denkt: “Eindelijk iemand die dit durft zeggen.” Of zelfs: “Hier ben ik het helemaal niet mee eens.”
Ik begin stilaan te begrijpen dat schrijven niet stopt bij de laatste punt.
Het gaat pas echt leven wanneer iemand anders meeleest.
Minder schaamte, meer stem
De laatste maanden heb ik mijn woorden uit hun schuilplaats gehaald.
Niet allemaal, nog lang niet. Er liggen nog genoeg teksten in mappen die niemand ooit heeft gezien. Maar er zijn er wél al een paar naar buiten geglipt. En elke keer ik dat doe, verschuift er iets in mij.
Ik voel:
-
minder schaamte
-
meer verantwoordelijkheid
-
minder “wie ben ik om”
-
meer “misschien is het precies de bedoeling dat ik”
En ergens tussen de mensen die het “goed” vonden, de mensen die “onder de indruk” waren, de mensen die niet konden geloven dat ik dit geschreven had en de mensen die het “speciaal” noemden, ben ik zelf ook een beetje anders naar mijn teksten beginnen kijken.
Niet langer als geheime bekentenissen, maar als iets dat mag bestaan.
Niet als foutgevoelige probeersels, maar als delen van een stem die eindelijk durft te klinken.
Het grootste compliment aan mezelf
Misschien is dat uiteindelijk het grootste compliment dat ik mezelf de laatste maanden gegeven heb.
Het ging er niet om dat anderen mijn teksten waardeerden, maar dat ik het lef had ze met hen te delen.
Dat ik mijn woorden uit mijn hoofd, uit mijn notitieboekje en van mijn anonieme pagina heb gehaald en heb gezegd:
“Kijk. Dit ben ik. Zo voelt het hierbinnen.”
En dat er mensen waren die antwoordden:
“Blijf alsjeblieft schrijven.”