In mijn hoofd
is er een deur
die alleen naar binnen draait
nooit naar buiten.
Elke stap echoot traag,
alsof de vloer nog twijfelt
of hij mij dragen wil.
Gedachten nemen plaats
als wachtenden zonder afspraak,
niemand weet precies
waarvoor ze gekomen zijn.
Sommigen fluisteren zacht,
anderen leunen loom
tegen mijn ribben,
moe van hun eigen gewicht.
Soms druk ik mijn hand
tegen het glas,
kijk naar de straat,
hoe licht daar valt
alsof het niets weegt.
Heel even denk ik
dat ik mee kan,
de drempel over,
naar lucht.
Maar de deur draait terug,
beleefd,
traag
zoals alles wat ik
niet hardop durf.
En ik blijf staan
op dat punt
waar stilte
altijd nét
te veel zegt.